Tijdens onze emigratie-zoektocht naar de -voor ons- ideale Spaanse woonplaats, bezochten we enige jaren terug het Andalusische plaatsje Alhaurín el Grande. Het relatief welvarende stadje oogt prettig rustiek, is charmant en ligt op ongeveer veertig minuten rijden van de stad Málaga af. Mede om die reden is het dorp erg populair bij de Noord Europeanen. Het leven is er nog niet duur, het klimaat uiterst gunstig en de omgeving ronduit indrukwekkend. Omgeven door glooiende heuvels en uitbundige natuur, ligt het er heerlijk zichzelf te wezen. Je waant je bijna op het platteland en toch is de grote stad met al z’n moderne voorzieningen heel dicht in de buurt. Het beste van twee werelden. Het leek ons wel wat. Dit zou wel eens een hele goede hoek voor ons kunnen zijn.
Geloven of niet geloven?
In het centrum van het dorp vonden we een witgeschilderde kerk. Geen grote verrassing want aan kerken ontbreekt het niet in dit katholieke land. Zelf ben ik niet gelovig maar toch trekken kerken, moskeeën, tempels en synagogen me aan als een magneet. En of het nu imposante kathedralen of kleine dorpskerkjes zijn, het doet er wat mij betreft niet toe. Als ik de tijd heb, loop ik er naar binnen. Het is de sfeer die ik proeven wil. De kaarsen, de muziek, de geur, het altaar, het koor, de schilderijen, de decoraties, de beelden. Alles aan kerken fascineert me maar waar ik het liefst voor kom, zijn de gelovigen zelf, jong en oud, die er op ieder willekeurig moment van de dag binnen lijken te wandelen.
Sfeer proeven in een Spaanse, katholieke kerk
In de kerk loop ik langzaam rond en kijk naar wat er gebeurt. Ook deze keer werd ik niet teleurgesteld.
Een vrouw kijkt in aanbidding op naar een beeld van Jezus met het kruis. Ze prevelt hem toe. Ik zie slechts haar lippen bewegen. Een man knielt voor een Mariabeeld. Hij heeft een ouderwetse, stoffen zakdoek in zijn rechterhand. Huilt hij? Een jonge man, strak in het pak, loopt binnen. Haastig baant hij zich een weg naar het altaar, slaat een kruisje en binnen een minuut staat hij weer buiten. Twee vrouwen lopen over het middenpad met armen vol rode en witte anjers. Ik ruik de indringende geur van mirre. De organist, die ‘live’ aan het spelen is, zorgt voor een gepaste sfeer. Devotie alom.
De boeddhistische leer
Ikzelf heb nog maar net de beginselen van de Boeddhistische leer onder de knie en weet niet wat ik er mee aanmoet maar het grijpt me altijd weer enorm aan. Ik benijd ze. Ik benijd alle gelovigen om hun vaak rotsvaste vertrouwen in God, Allah, Brahma, Jahweh of in welke hogere macht dan ook. Hoe onbegrijpelijk, grillig, verdrietig, oneerlijk of beangstigend dit leven op aarde soms ook mag zijn; het geeft niet want na de dood wacht het hiernamaals en het eeuwige leven op ze. Wat een verrukkelijke, rustgevende gedachte moet dat zijn en ik vind het oprecht jammer dat ik me er niet in vinden kan.
‘Ik zit alvast op het terras daar’, wijst Alexander. Hij hoeft niet zo nodig iedere kerk in. Een uur later zoek ik hem weer op en krijg een enorme bel wijn voor m’n neus geschoven. Goedkeurend bedank ik de ober hiervoor, neem een flinke slok en maak Alexander deelgenoot van mijn wens de Boeddhistische leer wat beter onder de knie te krijgen. Hij schatert het uit maar herpakt zich snel als hij ziet dat ik niet met hem mee lach.
‘Je meent het, he? Luister, ik weet dat het Boeddhisme je boeit maar ga je er nu serieus werk van maken? Jij? Smaakt je wijntje? Wil je er nog een? Maar goed. Ik zal je vorderingen op de voet gaan volgen maar wat mij betreft ben je voorlopig een Borrel-boeddhist. Kan je daar mee leven?’ In zijn ogen zie ik zowel ongeloof als vermaak.
Borrelboeddhist! Borrelboeddhist. Ik herhaal het woord een paar keer langzaam en neem nog maar eens een slok. Ja, het past eigenlijk wel bij me. Ik besluit het er voorlopig mee te doen.