Toen we ons boerderijtje betrokken in het zuiden van Spanje, hadden we nooit kunnen bedenken hoe hard het ploeteren op het Andalusische platteland zou worden.
Iedere muur vertoonde scheuren, zowel binnen als buiten was de verf van de muren verdwenen en bovendien ging er geen deur netjes dicht. Het huis staat een tikje scheef en was al in geen jaren meer onderhouden.
Inmiddels zijn we acht maanden verder en een stuk wijzer geworden. We worden enorm geholpen door onze Spaanse buren die vanzelfsprekend alles weten over septic tanks, verstopte waterbronnen, weigerende pompen en gammele electra. Het vocht is uit het huis verdreven en de twee nieuwe airco’s doen hun werk naar behoren.
De tuinman helpt ons met de aanleg van irrigatie en het snoeien van metershoge, verwaarloosde bomen.
Inmiddels heb ik de laatste restjes verf uit m’n haar gewassen en het begint er zowaar op te lijken. Eindeloos veel zijn we op pad geweest voor zware materialen, kruiwagens, een professionele bosmaaier, een hogedrukspuit en een sterke bladblazer. Ook een flink uit de kluiten gewassen zwembad-robot is inmiddels aangeschaft en dat maakt het werk opeens veel lichter. We zijn er echter nog lang niet. Het lijkt er niet eens op.
Met de grote projecten moeten we nog even wachten. We zijn al lang blij dat we inmiddels weer wat werk hebben. De corona crisis heeft er ook bij ons behoorlijk ingehakt maar zodra het maar half weer kan, gaan we aan de slag.
Alles op z’n tijd
De grote oprijlaan moet nodig gerepareerd worden en de tuintjes die aan het zwembad grenzen kunnen ook wel een opknapbeurt gebruiken. Het is nu nog het domein van het, bijna niet uit te roeien onkruid en bovendien een paradijs voor mollen.
De kleine casita wacht rustig haar beurt af. Zodra het kan, komt hier een klein gasten-appartementje voor familie en vrienden. Ons eigen huisje is eigenlijk te klein voor logees.
Ik fantaseer intussen over schattige pergola’s, een ‘Moors’ betegelde vloer en een badkamertje met inloop-douche.
Maar ondertussen is het leven goed. Er komt weer wat werk binnen, we kunnen de rekeningen betalen, het koelt langzaam af naar onder de dertig graden en de vijgen in onze tuin zijn eindelijk rijp. Ik gebruik ze in de keuken inmiddels voor zo ongeveer alles wat ik maar bedenken kan.
Met gevaar voor eigen leven loop ik het gammele, geïmproviseerde trapje naar de fruitgaard af. Ik wring me in duizend bochten om de vruchten te kunnen plukken maar het lukt. Wel zit ik van top tot teen onder de schrammen en bulten. Van het najaar zal de tuinman ze weer keurig in model snoeien zodat ik volgend jaar wat makkelijker plukken kan.
Ondertussen zijn ook de granaatappels rijp en wat moet je nu in de lieve vrede doen met honderden granaatappels? Het antwoord kwam van Monique, een gast die gisteren met me mee liep op een Tapas tour in Malaga.
‘Maak granaatappel-siroop,’ sprak ze me toe. ‘In Turkije noemen we het Nar Eksisi en het is voor alles te gebruiken.’
De komende weken komt het er nog niet van maar zodra ik weer tijd heb, ga ik ermee aan de slag. We ploeteren opgeruimd verder. Iedere dag doen we weer een beetje en we zijn al enorm blij met het behaalde resultaat.
Onze nieuwe katjes voelen zich hier al helemaal thuis en slepen baby muisjes, krekels en kiezelsteentjes mee naar binnen. Slapen doen ze graag in het bad en het kereltje ligt bij voorkeur in zijn voerbak, tijdens het eten. We vinden ze aanbiddelijk en het wordt er hier alleen maar gezelliger op.
Mijn boek ‘De Borrelboeddhist’ is geschreven, deskundig geredigeerd en wordt binnenkort uitgegeven. Ook hierbij heb ik hulp gekregen uit onverwachte hoek maar daarover later meer. Veel meer.